Terug naar het overzicht

Engels aardewerk uit Alkmaarse bodem toch van Nederlandse makelij?

De afgelopen dertig jaar zijn er in Alkmaar al heel wat opgravingen gedaan, waarbij talloze beerputten zijn opgegraven, met name uit de achttiende en vroege negentiende eeuw. Wat opviel bij de vondsten die daaruit naar boven kwamen, was de grote hoeveelheid industrieel aardewerk van Engelse afkomst. Tenminste… dat werd tot nu toe altijd gedacht. Maar was dat wel zo? Of werd een deel van dit aardewerk achteraf toch in Nederland gemaakt?

Sinds in 1987 de Stichting Behoud Alkmaarse bodemvondsten (SBAB) werd opgericht en vervolgens in 1991 de archeologische dienst van de Gemeente Alkmaar, is er al veel serieus onderzoek gedaan in de Alkmaarse grond. En de grote hoeveelheid industrieel geproduceerd wit aardewerk die hierbij naar boven kwam, kreeg tot nu toe grotendeels het stempel ‘van Engelse origine’.
Op zich logisch, als je bedenkt dat pas in 1836 de bekende Petrus Regout keramiekfabrieken in Maastricht werden opgericht en er in principe pas vanaf die tijd op grote schaal industrieel aardewerk werd geproduceerd in Nederland.

Engelse industriële revolutie

Het in Alkmaar gevonden aardewerk komt met name uit de achttiende en vroege negentiende eeuw en ‘moest’ dus wel uit het buitenland afkomstig zijn, en dan waarschijnlijk uit Engeland. Daar begon in de achttiende eeuw de Industriële revolutie. Tot 1725 werd in Engeland op grote schaal aardewerken gebruiksgoed met de hand vervaardigd. Die werkwijze maakte toen plaats voor een industriële productie van keramiek op nog veel grotere schaal. Dat had een duidelijke invloed op de verkoop van het met de hand geproduceerde aardewerk in Nederland.

Vooral rond het jaar 1760, als de beroemde Wedgwood zijn zogenoemde creamware aardewerk lanceert, neemt de invoer van Engels gebruiksgoed in de Nederlanden een enorme vlucht. Dusdanig, dat de Nederlandse nijverheid hier zwaar onder te lijden heeft. Menig ‘Delftse’ pottenbakker geeft er in deze tijd de brui aan.

Tegengas

Maar de Nederlandse ambachtslieden laten het er niet bij zitten. Ingegeven door de algehele malaise in de Nederlandse nijverheid ontstaan er in de late achttiende eeuw instellingen met als doel tegengas te geven tegen de Engelse hausse op het gebied van gebruiksgoed. Nederlandse handelslieden worden gestimuleerd om actie te ondernemen door onder meer het zogenoemde Engelse ‘roomgoed’ ook in Nederland te laten vervaardigen.
Zo wordt in 1778 een wedstrijd uitgeschreven waarmee veel geld te verdienen valt door degene die er het beste in zou slagen om het Engelse roomcouleur ofwel colour cream aardewerk na te maken.

Adri van der Meulen en Paul Smeele wijdden in 2004 een artikel aan dit onderwerp en noemen diverse pottenbakkers die aan deze wedstrijd hebben meegedaan. Het artikel geeft niet alleen een goed beeld van de ontwikkelingen op dat gebied; we kunnen er ook uit lezen dat de desbetreffende pottenbakkers aardig in de buurt kwamen van Het Engelse aardewerk. Echter, om echt een goed beeld te krijgen van het product ontbreken hier de nodige afbeeldingen. Daarnaast beschikken wij niet over voldoende archeologische bewijsvoering, zoals pottenbakkersafval. Wel is er een afbeelding van drie industrieel vervaardigde kommetjes uit waarschijnlijk Delft uit de collectie van museum Boymans van Beuningen. Het zijn drie producten vervaardigd in Delft.

Engels creamware uit Delft

Een ander interessant artikel is van de hand van Wytze Stellingwerf, met de titel ‘De patriot achter de pot’. In dit artikel, over keramiek en politiek in de patriottentijd, verwijst Stellingwerf naar het genoemde artikel van Van der Meulen en Smeele. De afbeeldingen bij dit artikel tonen onder meer voorbeelden van een Delfts kopje, een Engelse creamware variant, maar ook een zeer waarschijnlijk Delfts Industrieel vervaardigd kopje uit dezelfde tijd. Een goede aanleiding dus om het in Alkmaar gevonden zogenaamde Engelse aardewerk nog eens opnieuw te bekijken.

Alkmaarse vondsten opnieuw bekeken

Het eerste stukje aardewerk uit Alkmaarse bodem dat we opnieuw bekijken, is een schoteltje dat werd gevonden tijdens een opgraving uit 2016 aan het Ritsevoort. Van het bijbehorende kopje werd enkel een bodemfragment aangetroffen. Het aardewerk is gevonden in een houten afvalbak uit de periode 1675-1800. (De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet gepubliceerd. Er is wel over geschreven in de Nieuwsbrief erfgoed Alkmaar nr. 48, april 2017.)

Het schoteltje heeft een diameter van 11 cm en is versierd met een vrij simpel uitgevoerd bloemetjesdecor in de kleuren mangaan, groen en blauw. In Hasselt is een kopje gevonden met bijna dezelfde uitstraling en versiering. Opvallend is dat het glazuur door het verblijf in de zandige bodem volledig is uitgebleekt. Het schoteltje is een voorbeeld van een product waarmee de wellicht dus Delftse pottenbakker het Engelse creamware product vrij goed benaderde.

Theekommen

Het tweede voorbeeld gaat om een zevental theekommen die werden aangetroffen tijdens een opgraving in 1997 in de Langestraat op de plek van de huidige kledingwinkel Sting. Het betrof hier een beerput uit de periode van ca 1750 tot ongeveer 1850. (Over dit onderzoek is nog niet gepubliceerd). De put viel op door zijn typische inhoud, namelijk het volledig ontbreken van kookgerei. Wel werden zeer veel voorwerpen gevonden die gerelateerd konden worden aan thee, koffie, drank en roken. Zo konden er zeker 95 industriële wit vervaardigde aardewerken voorwerpen worden geteld waarvan een groot deel bestond uit het bekende roomkleurige creamware. Al deze voorwerpen waren nog helder van kleur en hadden het eeuwenlange verblijf in de bodem goed doorstaan. Met uitzondering van zeven theekommetjes (waarvan drie nog compleet), die door de inwerking van zuren gitzwart waren geworden.

Alle zeven kommen waren onversierd en zijn rond de 5,5 cm hoog. Vergelijken we de theekommen met de nog schone voorbeelden van Engels creamware, dan valt het op dat dit baksel compacter is en dat de wand dunner is uitgevoerd. De bodem van de zeven theekommen heeft een ‘messcherpe’ standring zoals gebruikelijk bij het meeste Engelse aardewerk heeft.

Opvallend is hier het totaal ontbreken van schoteltjes. Terwijl het ook in deze tijd vrij gebruikelijk was om kop en schotels te leveren in plaats van losse koppen. In dezelfde beerput is ook een kleinere kop gevonden, met zo’n zelfde dunne wand. Ook dit is een compact hard baksel dat zo goed als helemaal zwart is uitgeslagen. En ook dit exemplaar heeft een messcherpe standring. Het gaat hier om een kopje met een hoogte van zo’n 4,5 cm, dat in tegenstelling tot de andere kopjes, wel versierd is. Het is uitgevoerd in blauw op wit met aan de buitenkant guirlandes met servetwerk en inwendig een klein bloempje. Qua uitstraling, de dikte van de wand en de stevigheid van het baksel lijkt het nog het meest op het aardewerk uit Worcester dat vanaf ongeveer 1760 een zeer gewild product was bij de gegoede burgerij. Het verfijnde Worcester aardewerk (vooral uit de eerste periode) is vrijwel altijd versierd met blauwe bloemmotieven op wit onderglazuur. Het grote verschil is dat het Worcester product bijna nooit wordt aangetast door invloeden in de grond, het wordt vrijwel altijd schoon gevonden.

Turfmarkt

Tenslotte hebben we nog een kopje onder de loep genomen dat werd aangetroffen in een in 1989 gevonden beerput aan de Turfmarkt. Het gaat hier om een inpandig gevonden beerput van voormalige brouwerij De Lelie. De vondsten uit de put komen uit een lange periode, vanaf de late zestiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw. Het betreffende kopje heeft een hoogte van 3,5 cm en is niet versierd. En ook hier is het glazuur weer uitgeslagen waardoor het kopje zo zwart is als kool…

Conclusie

Na decennia lang beerputten te hebben onderzocht valt het op dat het Nederlandse aardewerk in vergelijking met buitenlandse door het langdurige verblijf in de bodem vaak niet alleen verschoten is van kleur maar, maar in de meeste gevallen zelfs gitzwart is geworden is. Als resultaat van de ontwikkelingen en de research om het Engelse aardewerk hier in Nederland te kunnen namaken, zien we uiteindelijke een Delftse versie van het ‘Engelse’ aardewerk dat zweeft tussen het Worcester aardewerk en het Staffordshire aardewerk, dat ook veel gevonden is in ons land. Voor het Delftse product zijn de makers altijd het loodglazuur blijven gebruiken dat van oudsher al gebruikt werd. Eenmaal in de grond, wordt dit glazuur dus aangetast. En door die aantasting van het glazuur ziet het Delftse aardewerk er vaak niet meer uit. Aan de andere kant kunnen we door deze wetenschap nu wel eenvoudiger Delfts ‘Engels’ aardewerk onderscheiden van het echte Engelse aardewerk. We weten het zodra het gitzwart uit de bodem komt!